Echt gebeurd en toch verzonnen, hoe werkt dat?
Het IJzeren Veulen is een roman over een historische moordzaak. De moord uit het verhaal is echt gepleegd, op 27 juni 1676, en de plaats kun je nog altijd aanwijzen: in de buurt van de achterste Hellouwse watermolen (nu aan de A15). De personen in het verhaal hebben allemaal echt bestaan. Maar hoe hun karakter was, en wat ze dachten, voelden en geloofden vermeldt de geschiedenis vaak niet. En wie de moord gepleegd heeft, is in werkelijkheid nooit duidelijk geworden – terwijl er in de roman wél een dader wordt aangewezen. Het verhaal uit Het IJzeren Veulen is dus echt gebeurd en toch verzonnen. Hoe werkt dat?
De belangrijkste historische bron voor het verhaal is het dossier van de gerechtelijke procedure die na de moord in 1676 is opgestart, meer dan 500 pagina’s dik. Het is te vinden in het archief van de gerechtsbank van Zaltbommel, dat wordt bewaard in het Regionaal Archief Rivierenland (3185/2503). Hier kun je het in z’n geheel bekijken.
Bijzonder in het procesdossier is bijvoorbeeld de met de hand getekende situatieschets. Volgens forensisch patholoog Dingeman Rijken – die op dit punt met me meegelezen heeft – is dat waarschijnlijk een van de oudste tekeningen van een plaats delict (scan 177). Er is ook een rapport van de schepenen die de plaats van de moord beschrijven, en van de arts die het lichaam onderzocht heeft (scan 80-82; als het handschrift te moeilijk is: onderaan deze pagina vind je een transcriptie). Natuurlijk heb ik van al die gegevens dankbaar gebruik gemaakt in het verhaal. Vergelijk de genoemde stukken maar met dit leesfragment uit Het IJzeren Veulen.
Verder heb ik veel inspiratie ontleend aan de getuigenverklaringen. Toen ik de allereerste, gezamenlijke verklaring van Gijsbertje, Jenne en Jan de Rouw las (scan 9-11), zag ik het tafereel meteen voor me: de twee vrouwen in de herberg, de man met het mes, de dreigementen, de manier waarop de vrouwen uit hun eigen huis naar buiten moesten vluchten. Dat gold ook voor het verslag van de ondervraging van de verdachte, dat bijna letterlijk in het verhaal terechtgekomen is (scan 89-107).
Maar er is ook veel in Het IJzeren Veulen dat níet in de stukken terug te vinden is. Zoals ik het in de ‘Verantwoording’ heb opgeschreven:
‘Alle personages in het verhaal hebben echt bestaan, hun namen, leeftijden, beroepen en familiesituaties kloppen zo veel mogelijk met de historische werkelijkheid. Gijsbertje en Jenne dreven in 1676 ook in werkelijkheid samen een herberg in Herwijnen, Marten de Jongh was de dorpssecretaris die in menig conflict met de boeren verzeild raakte, zijn zoon Adriaan stond aan het begin van een flitsende ambtenarencarrière, Cornelis Verploegh had zeven zonen en een florerend aannemersbedrijf, David Bijl deed legerdiensten met vier paarden (in elk geval in de zomer van 1674), en ga zo maar door. Zelfs de vete tussen schout en secretaris, de schulden van Arien de Jongh, Gijsbertjes zwak voor de molenaar en Jennes incidentele dronkenschap kunnen historisch hard gemaakt worden.
Maar wat de moord zelf betreft ligt er veel in het duister. De bloemrijke scheldwoorden van de schout en schoutin komen, net als de vragen en antwoorden bij de diverse verhoren, bijna letterlijk uit het dossier. Maar ondanks het feit dat het halve dorp destijds ondervraagd is, wist niemand écht wie de moord gepleegd had. In werkelijkheid is de dader dus onbekend gebleven, al was er wel sprake van een verdachte (die evenwel uit de gevangenis ontsnapte en verder ook niet veroordeeld is). De verhaallijn, de motieven en de karakters van de personages zijn dus vrucht van de verbeelding. De historische personen blijven vrij van alle blaam, ook al krijgen ze in dit verhaal negatieve eigenschappen of zelfs misdaden in de schoenen geschoven.’
Transcriptie van het visitatierapport van de schepenen
3185/2503, scan 80-82, Visitatierapport van Johan Abrahams Rosa en Johan de Rouw, schepenen in Tuil, 28 juni 1676
[extract uit signaat van de Bank van Tuil].
Wij Johan Abramse Rosa ende Johan de Rouw schepenen der hooge gerichts bancke van Tuijl certificeren dat wij met onsen Rigter hebben en zijn gecompareert ter plaetse waer ons bericht wierde het dode lichaem te leggen van Marten Adriaense de Jongh onsen mede schepen en secretaris van Herwijnen, dat wij het selvige doode lichaem hebben gevonden aen het eijndt vande Herwijnse Merct in het gatt dat in den Fransen tijdt gegraven is, ontrendt het ijsere veulen, dat des overledenen hoed ontrent dardehalve roede beneden het lichaam bij ons is gevonden, welcke gevisiteert zijnde hebben wij bij eene dellinge in den selvige hoet mede gevonden en ter sijde geslagen, niet anders connen affnemen off den overleden heeft een slagh in het slaep van sijn hooft door ijmant ontfangen, dat wij oock niet anders hebben connen oordelen off het lichaem ter neder geslagen zijnde, is door ofte vijt het hecken ten noorden ende zuijden redelijck dicht betuijnt door den handt dadiger of handtdadigers gesleijpt de voors. darde halve roede door eenich hooch lies ofte gras ende distelen soo wij perfectelijck hebben connen sien, ende affnemen in het gatt inde fransen tijdt als voor gegraven diep ontrent een en een halve voedt, dat wij op den cant van het Gatt hebben gevonden des overleden rottingh studieuselijck naer alle apparentie daer nedergelecht, ende wanneer wij het lichaem souden doen ligten hebben wij gesien dat het hooft in den grondt was neder gestooten het lichaem van agteren hoogh op leggende ende sijnen rock van agteren opgeheven ende op malkanderen gestoten ende wanneer wij het lichaem hadden doen ligten is bij ons bevonden dat sijne lincker handt, soo hij gewoon was te doen in sijn lincker sack stack sijn mes in de scheijde in sijne rechter, sulcx dat den overval seer haestigh in het werck gegaen ende sijnde in het begin naer apparentie bedwelt [= bedwelmd, bewusteloos?] geweest ende in sijne bedweltheijt naer het voors. gatt is gesleept, dat het lichaem opgebeurt zijnde onder in en boven de oogen is bevonden voll wonden soo wij vermeijnen geslagen ende getrapt & soo wij oordelen ende den heer doctor Lubbertus Essenius en meester Casper Kerckeningh [= Keckerling] ons hebben verclaert, dat de wonden onder in en boven d’oogen naer apparentie sijn geslagen met een stomp instrument en verder met trappen van voeten ofte hacken van schoenen, dat naer deselvige verclaringe ende onse visitatie aen de regter sijde van het hooft is bevonden eene contusie [= kneuzing], aen de lincker sijde de meeste quetsure voor het getal de grootste naer de cant van de neus hebbende ende eenige cleinen hebbende naer de slaep van het hooft, ende het vel gesepareert zijnde is aen het craneum niet gevonden als alleen een blaeuw pleckje onder het welcke eenige onneffenheijt aen het craneum scheen, in het verdere dat den hals ende opperste vande schouwers gantsch blaeuw & paers was, als mede ontrent de plaetse alwaer de rock boven het fundament waer opgestoten ende gecronkelt, het middellijff wit ende naer behooren, sulcx dat den overleden met het hooft ende schouderen door een claeuw stock [polsstok] ofte ander instrument is onder water gehouden totte verstickinge ende dat het lichaem van onderen op dieselvige maniere is voort gestooten.
Act. den 28. junij zijnde den dach derselvige visitatie.
F. Becude secret. in Tuijl